Wat is een proefdier ?

De juridische definitie van een proefdier wordt als volgt beschreven in de Wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren:

  • “de levende koppotigen gebruikt of bestemd om te worden gebruikt in dierproeven, of die specifiek worden gehouden opdat hun organen of weefsels voor wetenschappelijke doeleinden kunnen worden gebruikt;
  • de levende niet-menselijke gewervelden gebruikt of bestemd om te worden gebruikt in dierproeven, of die specifiek worden gehouden opdat hun organen of weefsels voor wetenschappelijke doeleinden kunnen worden gebruikt, met inbegrip van hun zich zelfstandig voedende larvale vormen, alsook foetale vormen van zoogdieren met ingang van het laatste derde deel van hun normale ontwikkeling;
  • Deze definitie is ook van toepassing op dieren die in dierproeven gebruikt worden en die zich in een vroeger ontwikkelingsstadium dan het in voorgaande punt genoemde bevinden indien deze dieren voorbij dat ontwikkelingsstadium in leven dienen te blijven en tengevolge van de uitgevoerde dierproeven gevaar lopen om na het bereiken van dat stadium pijn, lijden, angst of blijvende schaden te ondervinden.”

Volgens deze definitie vallen alle gewervelde dieren (zoogdieren, vogels, vissen, amfibieën en reptielen) onder de term ‘proefdier’. Dit betekent echter niet dat alle gewervelden zomaar mogen gebruikt worden voor dierproeven. Experimenten op mensapen zijn bijvoorbeeld verboden in België. In Europa mogen ook geen dieren meer gebruikt worden voor het testen van cosmetica of voor de ontwikkeling van tabaksproducten. De meeste ongewervelde dieren (insecten, wormen,..) vallen niet onder deze definitie en mogen dus wel gebruikt worden voor dierproeven. Het gebruik van koppotigen (inktvissen en octopussen) is hierop een uitzondering, aangezien experimenten met deze diersoort wel als dierproeven worden beschouwd.

Wat is een dierproef?

De juridische definitie van een proefdier is als volgt beschreven in de Wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren: “elk al dan niet invasief gebruik van een dier voor experimentele of andere wetenschappelijke doeleinden, waarvan het resultaat bekend of onbekend is, of voor onderwijskundige doeleinden, die bij het dier evenveel of meer pijn, lijden, angst of blijvende schade kan veroorzaken als het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap. Dit omvat iedere handeling waarvan het doel of het mogelijke gevolg de geboorte of het uit het ei breken van een dier is, dan wel het in een dergelijke toestand brengen en houden van een genetisch gemodificeerde dierenvariëteit, maar omvat niet het doden van dieren met als enig doel het gebruik van hun organen of weefsels.”